Oswald Van Ooteghem vocht als jonge kerel met de Waffen SS aan het oostfront tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij keert nu voor het eerst terug. Hij put uitgebreid uit zijn rijk gestoffeerde geheugen, maar op het einde van de reis lijkt de afstand tot zijn verleden wel heel klein. Hij legt bloemen op het graf van de man die collaborerend Vlaanderen opriep om te gaan vechten.
Door Peter-Jan Bogaert
1 augustus 1941
De Gentse Vooruit, medische keuring voor het Vlaams Legioen
Zestien is hij, over een paar dagen wordt hij zeventien. Student architectuur, een avontuurlijke waaghals, een sportieve leider van het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond (AVNJ). Oswald Van Ooteghem meldt zich vol trots aan voor het Vlaamse Legioen, dat ten strijde zal trekken tegen het bolsjewisme, aan de zijde van de Duitsers.
Plaats van afspraak is - o ironie van het lot - de Vooruit, het icoon van de socialistische beweging in Gent. Het gebouw is door het Duitse bezettingsleger opgeëist en in een van de bovenlokalen worden de vrijwilligers medisch getest. Alle fysieke en geestelijke parameters worden gecheckt, inclusief een niet zo discrete blik in ieders achterste, klaarblijkelijk om homo's uit te sluiten. Van de meer dan duizend kandidaten worden er slechts 405 weerhouden. De jonge Oswald is erbij en hij is fier. Euforisch zelfs. Straks vertrekt hij naar het oostfront. Het avontuur kan beginnen. De adrenaline stroomt volop.
Geen haar op zijn hoofd dat twijfelt, integendeel. Hij kan maar niet begrijpen dat er iemand is die hem openlijk of zelfs maar bedekt zou kunnen bekritiseren. Ja, zijn mama. Maar dat is uit moederlijke en dus begrijpelijke bezorgdheid, waar hij zich niet door laat afleiden. De Vlaamse zaak dient ze overigens ook, uit overtuiging.
Net als zijn vader Herman, een actief lid van het VNV, het Vlaams Nationaal Verbond, dat tijdens de oorlog ondubbelzinnig koos voor een collaboratiepolitiek met het Derde Rijk in de ijdele hoop een onafhankelijke Dietse staat te kunnen afdwingen na de oorlog. Want dat Duitsland de strijd zou winnen en er een nieuwe orde op komst was, leek toen voor het VNV vast te staan.
Vlag van het VNV
Herman Van Ooteghem is zowat de rechterhand van Staf De Clercq, 'de Leider', zoals hij zich laat noemen. Ook Reimond Tollenaere, de flamboyante advocaat en propagandaleider van het VNV, komt regelmatig bij hen thuis over de vloer. Tollenaere zit wel in het parlement, maar geniet meer aanzien als symbool van de 'durvende tijd' van de nieuwe orde. Hij is een bevlogen redenaar, schrijft heftige artikels in het VNV-progandablad Volk en Staat en schuimt het land af om toespraken te houden. Maar Reimond Tollenaere is, in de woorden van historicus Bruno De Wever, ook het boegbeeld van de nationaalsocialistische vleugel binnen het VNV. "De Jood behoort niet tot ons volk", schreef Tollenaere. "Sentimentaliteit moet daarbij niet te pas komen." Al geeft dat laatste bij Oswald Van Ooteghem niet de doorslag. Hij ziet in Tollenaere de radicale, Vlaamse idealist.
De jonge Oswald is zwaar onder de indruk van zijn mentoren; de tijdgeest beïnvloedt hem zeer. Het is in de tijd links óf rechts. Polarisatie. Het Vlaams-nationalistische nest waarin hij opgroeit, is militant anti-Belgisch, katholiek, rechts en anticommunistisch. Maar ook uitgesproken pro-Duits. Met zijn vader bezocht hij in 1937 al het 'nieuwe Duitsland' en zag dat het er goed ging, met veel sociale en industriële vooruitgang. Het eerste jaar van de oorlog in België voelt zelfs 'goed' aan; het Duitse bezettingsleger charmeert met orde en discipline. Militairen groeten met de hakken tegen elkaar en lijken hoffelijk tegenover de lokale bevolking.
Als Duitsland in juni 1941 Rusland aanvalt, wordt dat bij de familie Van Ooteghem als een noodzakelijk kwaad beschouwd. Een preventieve oorlog om het oprukkende en meedogenloze bolsjewistische regime tegen te houden. Het gaat om niet meer of niet minder dan de redding van de Europese beschaving.
Niet lang daarna roepen de VNV-leiders op om een eigen vrijwilligerslegioen te sturen naar het front. De Duitsers moeten de oorlog winnen. Tegen de samenzwering van "het Jodendom, het grootkapitaal en het bolsjewisme". Vooral de onstuimige Reimond Tollenaere is er een groot voorstander van om Vlaamse vrijwilligers naar het front te sturen.
De woorden van de propagandaleider spoken door Oswalds hoofd. "We moeten voor Vlaanderen een gelijkberechtigde plaats opeisen in een nieuw Europa." En wie de Duitsers het meeste steunt tijdens de oorlog zal na de oorlog het meeste krijgen, is de naïeve gedachtegang.
Op zes augustus 1941 vertrekt een opgewonden Oswald Van Ooteghem in een met bloemen versierde trein vanuit Brussel-Noord naar het Poolse opleidingskamp in Debica. Op het perron, zo herinnert hij zich nog scherp, stonden talrijke mooie meisjes hem toe te juichen en werden strijdliederen gezongen. Het is een mooie roes. Als in een droom.
Eind mei 2008
De Gentse Vooruit, drie dagen voor vertrek
Oswald Van Ooteghem is intussen 83. Hij heeft al veel levens geleefd, onder meer in de politiek als senator voor de Volksunie in de jaren zeventig en tachtig en als voorzitter van talrijke verenigingen. Hij is een overlever, ook na de oorlog ontsnapte hij een paar keer op het nippertje aan de dood. Beetje opportunistisch, beetje sluw, goed inschattend wanneer het hem echt te heet onder de voeten wordt. Zijn enige levensdevies is de typische Gentse uitdrukking nie pleuje, nooit opgeven.
Hij komt nog altijd samen met zijn makkers die aan het oostfront streden. In Gent zijn ze verenigd in de Vriendenkring Sneyssens, verwijzend naar een heroïsche vaandeldrager uit de middeleeuwen die door de Vlaams-nationalistische dichter Albrecht Rodenbach vereeuwigd werd.
Veel overlevenden zijn er niet meer. Naar schatting tienduizend Vlamingen trokken tijdens de oorlog naar het oostelijke front, dat zich uitstrekte over het huidige Rusland, de Baltische staten en de Oekraïne. Tijdens de strijd sneuvelden ongeveer tweeduizend vrijwilligers. Meer dan zestig jaar later zouden er nog een paar honderd levende getuigen zijn.
"Ik besef dat ik aan mijn laatste levensjaren begonnen ben", zegt Van Ooteghem, "en dan overweegt het gevoel van deemoed als ik aan die gesneuvelde jonge kameraden van toen terugdenk. Ik heb een goed leven gehad, zij niet. Hen een laatste groet brengen is nu nog mijn grootste en enige levenswens."
Complexen over zijn verleden heeft hij niet. Nooit gehad. "Er is geen heimwee, geen nostalgie. Natuurlijk waren we naïef toen, en zijn we gebruikt en misbruikt. Grote landen hebben geen vrienden, alleen belangen. Dat is nu nog altijd zo. We zijn blij dat we in een open, democratische samenleving leven, maar de boodschap van Reimond Tollenaere van toen is voor mij nog altijd heel actueel: we streven naar een gelijke plaats voor Vlaanderen in een nieuw Europa. Om het met een boutade te zeggen: van wieg tot in de kist, blijf ik Vlaams-nationalist."
Hoewel er nu geen uitgebreide medische keuring aan te pas komt, blijkt Van Ooteghem nog altijd over een soepel lichaam en dito geest te beschikken. Geen grote mentale krassen op de ziel, wel nog een paar discrete lichamelijke tekenen van ingeslagen granaatscherven en afgeweken kogels.
Het meest fascinerende is die plek op zijn bovenarm. Ooit stond daar de letter 'O' getatoeëerd, zijn bloedgroep; een gebruik bij de Waffen SS om op het slagveld efficiënter een bloedtransfusie toe te dienen als het dringend was. Nu blijven daar enkel twee wat blekere plekjes over. Na de oorlog heeft hij het belastende stuk vel weggesneden. Om het nog meer te camoufleren heeft hij een paar centimeters verder een tweede stukje vel laten weghalen. Zo kon hij vertellen dat hij door een kogel was geraakt.
Herfst/winter 1941:
Opleiding in Polen en Pruisen, eerste ervaringen aan het Russisch Front, Tossno
De opleiding in Polen en later in Oost-Pruisen is hard en meedogenloos. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat wordt er gebruld en gecommandeerd. Het is een fysieke uitputtingsslag. Het eten is vet en meermaals keert de maag van de jonge Vlamingen om.
Mentaal komen ook de eerste klappen hard aan. Het Vlaams Legioen werd een Vlaams bevel beloofd, met eigen officieren en met geestelijke en medische begeleiding. Ter plaatse blijkt snel dat die hoop ijdel is. De Vlamingen zijn welkom, maar dan onder Duits bevel als onderdeel van de Waffen SS, en zonder veel aparte omkadering.
Een aantal vrijwilligers verliest de moed en keert terug. Van Ooteghem slikt even en besluit te blijven. En door te bijten. Hij wil zich niet te schande maken voor zijn familie. Hij legt een eed van trouw af aan de opperbevelhebber van het Duitse leger en zal tot het bittere einde nazi-Duitsland verdedigen.
Het Vlaams Legioen, aangevuld met nieuwe vrijwilligers en daardoor goed duizend man sterk, wordt verder opgeleid in Letland en Rusland. De sfeer is vrij goed. De Duitsers zijn in snel tempo opgerukt tot in de buurt van Leningrad (het huidige Sint-Petersburg) en het Vlaams Legioen zou vooral ingezet worden als bezettingsleger. Toch vallen snel de eerste doden.
Bij een overval in de buurt van Tossno door partizanen (gewapende verzetstrijders die in burger achter de frontlijnen opereren) worden een paar Vlamingen dodelijk verrast. Oswald Van Ooteghem wordt bevolen om in het dorp te blijven wachten tot er versterking komt om een geblokkeerde keukenwagen op te halen. Het is koud en hij besluit zich samen met een vriend te laten opwarmen in het huis van een boer. Eenmaal terug buiten ziet hij verstomd dat zijn patrouille al vertrokken is. Het zal niet de laatste keer zijn dat hij 's nachts bibberend van schrik en koude zijn weg moet zien terug te vinden naar zijn kamp.
Tossno, eind mei 2008
Opgravingen door Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge
Tossno is een klein dorpje, een paar tientallen kilometers buiten Sint-Petersburg. De terreinwagen ontwijkt handig het drukke verkeer van de uitdeinende grootstad, met ondertussen al meer dan 4,5 miljoen inwoners.
Vooraan zit Oswald Van Ooteghem gespannen naar buiten te kijken. Na een tijdje zijn het niet langer de in snel tempo uit de grond verrijzende huizenblokken en industrieterreinen die hem het meest verbazen. Plots duiken eindeloze rijen berkenbomen op, enkel onderbroken door een paar oude blokhutten. Een schok van herkenning. Hier werden ze overvallen door de partizanen.
De rust en vrede zijn allang teruggekeerd, maar vlak bij een wat vervallen ontmoetingscentrum uit het sovjettijdperk in het centrum van het dorpje wordt er druk gegraven in het verleden. Letterlijk. Met een schokkerige graafmachine is een greppel gemaakt in de wat zompige ondergrond. In de gleuf van goed anderhalve meter diep zitten een paar Russische arbeiders met spade en truweel de bodem voorzichtig af te schrapen. Ze weten dat ze straks wellicht iets gaan vinden.
De arbeiders zijn in dienst van de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, een organisatie die wereldwijd opgravingen uitvoert naar gevallen soldaten aan Duitse zijde. De bond werd al na de Eerste Wereldoorlog opgericht en overleeft dankzij giften van verwanten van gesneuvelde soldaten. De Duitse federale regering steunt voor 10 procent.
Na de val van het communisme heeft de Volksbund ook in de jaren negentig met het nieuwe Rusland een akkoord kunnen bereiken om aan het oostelijke front te mogen werken. "Een immense opdracht", knikt de Duitser Uwe Lemke, die verantwoordelijk is voor de regio Noordwest-Rusland, een uitgestrekt en vaak ontoegankelijk gebied van meer dan 2.500 kilometer lang en 500 kilometer breed. Naar schatting 300.000 'Duitse' soldaten liggen er. Het lijkt een onbegonnen werk om het hele gebied nauwgezet uit te kammen. "Dat doen we ook niet lukraak", zegt Lemke. "We graven pas als we ongeveer zeker weten dat we iets gaan vinden."
Tijdens de oorlog werden de gesneuvelden veelal begraven op kleine, soms snel geïmproviseerde begraafplaatsen, 'veilig' achter de frontlijn of naast een veldhospitaal. Enkel als er geen tijd was, bleven de doden achter op het slagveld. De Volksbund probeert nu die begraafplaatsen in kaart te brengen en daar dan gericht te zoeken. De lange tijd die erover is gegaan speelt duidelijk in het nadeel. Andere tijden, andere zeden en gewoonten. Houten kruisen verdwenen als brandhout, bovenop de grond waar de lijken lagen, werden - soms bewust, soms onbewust - nieuwe gebouwen neergepoot of gewassen verbouwd. Dorpen verdwenen, nieuwe dorpen werden bijgebouwd.
Soms enkel gewapend met oude foto's, genomen door de frontsoldaten, en oude verhalen trekt Lemke van dorp tot dorp op zoek naar een plek waar hij kan graven. Zo kwam hij nu in Tossno terecht, waar de Duitse twaalfde divisie van september 1941 tot januari 1942 strijd leverde. Na een rondvraag in het dorp wist hij het ongeveer zeker: een paar honderd meter naast het ontmoetingscentrum dat vroeger als kerk diende, moest hij zijn kraan inzetten. "Kijk", zegt hij en hij haalt oude foto's boven van een kerk met een kleine begraafplaats met houten kruisen. "Dit moet de kerk geweest zijn." Hij wijst naar het gebouw met afbladderende gele verf.
Het interview wordt onderbroken. Commotie in de put. Arbeider Jewgeni Demidow is op iets gestoten. Botten. Voeten. Voorzichtig graaft hij verder. Nog meer botten, het scheenbeen. Dan de bovenbenen. Het lijkt wel een les in anatomie. Ribben, halsbenen. Straks moet de schedel bloot komen te liggen. En ja, een doodshoofd met nog veel tanden erin wordt boven gehaald. Het blijft een luguber beeld en even wordt het stil.
Alle stoffelijke resten worden in een blauwe plastic zak gelegd. Het belangrijkste werk moet nu nog komen: de identificatie. "We zoeken niet enkel naar knoken", zegt Lemke, "we willen de doden een naam geven. Hen en hun familie eeuwige rust bezorgen."
Als er een identificatieplaatje bij het lichaam ligt, is er opluchting. Bij een overlijden, zo was het militaire gebruik, werd de helft van het plaatje bij het lichaam mee begraven, de andere helft werd terug naar het hoofdkwartier gestuurd.
Deze keer maar half geluk; het plaatje is er wel, maar het is van zink. De tand des tijds en de zompige ondergrond hebben de cijfers en letters grotendeels uitgewist. Bij een volgend uitgegraven graf - nu worden de lijken in hoog tempo gevonden - is er meer overgebleven van het plaatje, wellicht was het van aluminium. Meer nog: het plaatje is niet gebroken en op de twee helften staat duidelijk 13 J.G.E.R. 75 te lezen.
Uwe Lemke keert terug naar zijn wagen, waar de lijsten liggen van de Twaalfde divisie. Hij knikt. Dit moet Erich Probst zijn, een korporaal uit het Duitse leger. Geboren op 25 augustus 1909 en gestorven op 12 september 1941. Wellicht een van de eerste slachtoffers van operatie Barbarossa, de Duitse inval in Rusland.
Jewgeni Demidow zucht diep. Het doet hem nog altijd wat, als er iemand teruggevonden wordt. "Wat deden die jongens hier? Zo ver van huis. Ik vraag het me ook altijd af. Neen, het waren geen vijanden. Het waren jonge mensen. Met dromen en verwachtingen. Ze verdedigden hun land. (stil) De rest is politiek."
Demidow heeft al veel stoffelijke overschotten naar boven gehaald, nooit wordt het routine, zegt hij. "Het zijn soms die kleine dingen die het speciaal maken: ringen, eretekens, kettingen, soms nog oude foto's en handgeschreven brieven van dierbaren. Het uitzonderlijkste was wel een doodskop met één glazen oog. Dat had ik nog nooit gezien."
In Pelgora, een paar kilometer verderop bij een ander team van opgravers, wordt er nog meer glas bovengehaald. Geen oog deze keer, wel een kleine, halfdoorzichtige groene fles. "Dit is heel uitzonderlijk", weet Lemke. "Wellicht was er geen identificatieplaatje meer en dan staken ze een fles, met een papiertje met wat gegevens erop, omgekeerd tussen de benen van het lijk, zodat het later zeker gevonden zou worden." Later is nu een kleine 65 jaar. De fles wordt ter plekke kapotgeslagen en op het briefje staat duidelijk de naam en het kenteken in zorgvuldig getypte letters. Dit is Henrich Klimat, korporaal. Gesneuveld op 31 augustus 1943.
Op het veld liggen een paar putten al open en bloot. Met knoken onrespectvol door elkaar gegooid. "We hebben wel eens last van souvenirjagers", erkent Lemke. "Kentekens, gouden tanden en ringen, munten... We kunnen niet alles beveiligen en vaak werken we in open vlakten. Het is jammer maar helaas onvermijdelijk. Daarom werken we eerst op de plaatsen die het gevoeligst zijn voor plunderingen."
Het werk in Tossno vordert snel. In nog geen twee dagen tijd is de klus effectief geklaard voor Lemke en zijn team. Zestig stoffelijke overschotten zijn geborgen. Alles is weer dichtgegooid, ondanks de toevallige vondst van wellicht nog oudere Russische graven, net onder de Duitse 'laag'. Wat overblijft, is een stuk omgewoelde aarde. Niets herinnert nog aan de oorlog. Op de plek komt enkel nog een gedenkteken, ter ere van de Russische oprichters van de stad. Dat was de voorwaarde van het lokale bestuur, dat finaal de toestemming moest geven voor de opgravingen.
voorjaar 1942
De slag om de Wolchow, omgeving Novgorod
De confrontatie met de dood
In het voorjaar van 1942 wordt het Vlaams Legioen ingezet in de strijd om de Wolchow , in de omgeving van Nowgorod, zo'n tweehonderd kilometer ten zuiden van Leningrad. De sfeer slaat om, er is nog een vijand bijgekomen: de vrieskoude. De temperatuur zakt 's nachts tot min dertig, tot zelfs min veertig. De mannen hebben geen pelsmantels, geen dikke mutsen, geen warme laarzen en geraken nauwelijks verder in het barre landschap vol ijs en sneeuw. Voeten, vingers en delen van de oren vriezen af. Wie in de sneeuw in slaap valt, wordt nooit meer wakker. De Russen zijn de omstandigheden iets meer gewoon en slaan genadeloos terug.
Als een bijkomende mokerslag komt het bericht dat Reimond Tollenaere, de enige VNV-leider die zelf naar het front was getrokken, omgekomen is. En dan nog door stom toeval geraakt door granaten van de Spaanse blauwe divisie, die ook tegen de Russen vochten. Tollenaere was toen dertig jaar en liet een vrouw en drie kinderen na.
In Podberesje, een godverlaten dorpje, huivert Oswald Van Ooteghem bij het zien van het voorlopige graf van zijn 'mentor' Tollenaere. In het piepkleine dorpje komen er nog meer schokken. Tegen de kerkmuur liggen de verminkte lijken van tal gesneuvelden. Oren, handen en geslachtsdelen zijn ruw weggesneden, sommige soldaten zijn compleet naakt en waren met water overgoten en half dood de vrieskou ingesmeten. Veel tijd om te reflecteren is er niet. Hij moet proberen de bitterkoude nacht zelf door te komen. Zelfbehoud primeert. Hij doet dat door in het kerkje brieven en andere veldpost die net waren toegekomen op zich te leggen. Als een deken.
De verliezen zijn groot. Van Ooteghem merkt hoe de Spaanse troepen van de blauwe divisie compleet gedemoraliseerd zijn. Op zoek naar beschutting tegen de ontbering valt hij op een dag in Bolsamosje een bunker binnen. Hij ziet tot zijn ontzetting dat de Spaanse soldaten niet opkijken, maar moedeloos verder grafkruisjes snijden. Voor de laatste manschappen. Ze hadden het al gedaan voor wie gesneuveld was, maar er is nu niemand meer die het voor hen kan doen, dus kerven ze maar hun eigen naam in het berkenhout.
De ene confrontatie met de gruwel van de oorlog volgt na de andere. Hij moet wacht houden achter een muur van opgestapelde Russische lijken die als beschutting dient. Het beeld van die ene uitstekende arm blijft hem nog voor jaren achtervolgen.
In maart 1942 volgt dan toch een eerste euforisch moment. Na een paar nachtelijke aanvallen in de sneeuw verovert het Vlaams Legioen vanuit Wesky de Russische stellingen in Semtitzy. Als een Rus die eerste avond nietsvermoedend op de sneeuwlatten terugkomt van een andere missie en daar plots een man in Duits uniform op de grond ziet liggen, haalt hij zijn geweer boven. Een geweerschot klinkt. Vlak naast Van Ooteghem valt de Rus dood neer; een kameraad van Oswald had iets sneller geschoten en zo zijn leven gered. Hij fouilleert de Rus en vindt een foto van zijn onbekende belager. Uit dankbaarheid voor het gunstige lot neemt hij de foto mee. Nog jaren na de oorlog is die foto boven het bed Van Ooteghem blijven hangen. Als een soort geluksbrenger.
Na twee nachten is de strijd voorlopig over voor Van Ooteghem, hij raakt gewond door een granaatscherf in de voet en ook worden er aan zijn voeten bevriezingen tot de tweede graad vastgesteld. Hij mag rusten. Dat de verovering van Semtitzy door het Vlaamse Legioen in het bulletin van het Wehrmachtbericht in Berlijn expliciet wordt vermeld, wordt, ondanks de zware strijd, op algemeen gejuich onthaald.
eind mei 2008
Omgeving Novgorod, lente
Het is lente. Alles staat in volle bloei, een nachtegaal fluit in de bomen. Aangekomen in Podberesje lijkt niets nog te herinneren aan de winterse ellende van de oorlog. Oswald Van Ooteghem sluit de ogen en probeert zich de witte taferelen van vroeger voor te stellen. Hij proeft de herinneringen. Het kerkje staat er nog. Beetje vervallen, beetje verbouwd, maar net zo groot als wat hij zich voorgesteld had. De anekdotes en verhalen komen terug naar boven. En ook het besef dat het waanzin was.
"Morele overwegingen komen soms pas jaren achteraf", vertelt hij, "en eigenlijk nog meer hoe ouder ik word. Wat voor een zot ben ik toen geweest... Schieten op onbekende mensen, op wie je niet boos zijn, maar die je toch probeert te raken. Alsof je op de kermis in het schietkraam naar de witte pijpjes mikt. De Russen droegen witte camouflagepakken en we hielden ons geweer gericht op de bruine stam van een boom. Als die stam plots wit werd, dan haalden we onze trekker over, want dan passeerde er een Rus. Toen de boomstam snel weer bruin werd, wisten we dat we raak hadden geschoten. Waanzin, waanzin... (stil)
"Wroeging zou ik dat niet noemen. Ik heb me jaren getroost met de gedachte dat als ik niet zou schieten, hij het misschien wel op mij zou doen. Als ik 's nachts wakker lig, denk ik daar soms nog aan. De enige nuchtere conclusie is dat je dan elke oorlog moet verwerpen. Ik ben een overtuigde pacifist geworden. Het is zoals een kind dat zijn vingers heeft verbrand en nooit meer met vuur wil spelen. Maar spijt heb ik niet. Ik heb toen gedaan wat ik dacht te moeten doen. Ik was ervan overtuigd dat ik voor de goede zaak streed."
In de auto is het stil geworden. De tocht verloopt moeizaam. De weg tussen Wesky en Semtitzy is zelfs in de lente met een terreinwagen moeilijk door te komen. Overal liggen de zandwegen er erbarmelijk bij, vol putten en gaten. Sommige plekken zijn door het groeiende struikgewas volledig ontoegankelijk. Ook andere dorpen worden geschrapt van het schema. Van Ooteghem begrijpt het. "Ooit heeft een kameraad me verteld dat hij destijds met een patrouille op een groep bewoners was gestoten die heel verwonderd waren dat ze Duitse soldaten zagen. Ze wisten niet eens dat er een oorlog was. Ik heb zijn verhaal toen afgedaan als soldatenlatijn, maar nu begin ik dat wel te begrijpen. Volledige dorpen zijn niet te bereiken. Geen wonder dat we er, in winterse omstandigheden, ook niet altijd doorgeraakten."
In Bolsjamosje wordt even halt gehouden. Hier stootte Van Ooteghem zoveel jaren geleden op de Spaanse blauwe divisie die zijn eigen grafkruisen aan het snijden was. Nu ligt het gehucht er verlaten bij.
Geen grootse verhalen, tot een van de buurtbewoners het huis van Tonya toont. Een wat oudere krom gebogen vrouw doet de deur open. Ze is 73 en heeft als kind de gruwel van de oorlog meegemaakt. Meteen begint ze te snikken als er gepolst wordt naar haar jeugdherinneringen. Gruwel. Ellende, honger en veel brutaliteiten. Eerst door de Spanjaarden, dan kwamen de Duitsers, en van hen kregen ze wel eten, maar het dorp werd nog eens in brand gestoken door de Russische partizanen, die zo wraak namen. De lokale bevolking heeft het hard te verduren gehad. En waarom? De vrouw blijft jammeren. Oswald Van Ooteghem komt wat dichterbij, is onder de indruk, maar van een echte ontmoeting tussen beide zijden komt het niet. Alsof het water tussen 'wij' en 'zij' nog te diep is.
maart 1943
De slag bij Krasny Bor,
het einde van het Vlaams Legioen
Het leven van Oswald Van Ooteghem aan het front is divers. Hij kampt, vecht, raakt een paar keer gewond, rust uit, mag naar huis voor verlof en wordt in Berlijn opgeleid als Kriegsberichter, zeg maar oorlogscorrespondent. Een van zijn mooiste momenten beleeft hij bij Poesjkin, aan het Tsarskoje Selo, het weelderige buitenverblijf van de achttiende-eeuwse tsarina's, zo'n twintig kilometer ten zuiden van Leningrad. Hij interviewt de slotarchitect en laat zich fotograferen onder de poort van het kasteel. Het lijken wel vakantiekiekjes.
Halve soldaten worden de Kriegsberichter genoemd, omdat ze zich niet volledig geven voor de strijd. Toch wordt Van Ooteghem geraakt bij een aanval die hij als embedded journalist verslaat. Met een dichtgeknepen bloedende arm moet hij 's nachts te voet naar een frontdokter die kilometers verderop zit. Hij komt halfdood aan, valt flauw en komt pas dagen nadien weer wat tot leven. Nu nog altijd weet hij niet wat en waar hij precies heeft uitgehangen.
Echt gevaarlijk wordt het als hij met zijn collega-Kriegsberichter Harry De Booy naar Krasny Bor wordt uitgestuurd. De Russen proberen uit de lange belegering van Leningrad te breken met hun beruchte T34-tanks, de Duitsers doen er alles aan om de veroverde stellingen te behouden en zetten hun nieuwe Tigertanks in. De baan die Leningrad met Moskou verbindt, lijkt ter hoogte van Krasny Bor op een lopende band van de dood, merkt Van Ooteghem ter plaatse op. Langs de rechterzijde worden constant nieuwe troepen, munitie en tanks aangevoerd, aan de linkerkant worden de gewonden en gesneuvelden afgevoerd. De taferelen zijn gruwelijk. Tanks komen van alle kanten opgedoken. Het lawaai is overdonderend.
Collega Harry De Booy laat zich niet graag 'een halve soldaat' noemen en gooit zich volledig in de strijd. Hij probeert met antitankmijnen een paar Russische tanks uit te schakelen. Helaas, een tankgranaat treft hem. Hij sterft vlak bij Van Ooteghem en als laatste woorden prevelt hij 'Oswald, Oswald...'
Van Ooteghem is zwaar aangeslagen. Harry was een flamboyante kerel in de fleur van zijn leven. Gitzwarte haren, de donjuan van het legioen. Nog geen half uur voor zijn dood vertelde hij dat in hij zwaar in de problemen zat omdat hij "getrouwd was in Antwerpen, moest trouwen in Hamburg en eigenlijk wilde trouwen in Berlijn". Waarop zijn vriend Oswald repliceerde dat er dan maar één oplossing was. Zo snel mogelijk sneuvelen...
De Gentenaar is zelf gewond door granaatscherven in de linkerdij, elleboog en wang. Hij strompelt, brengt zich in veiligheid en geraakt dankzij de radiowagen van een Zweedse oorlogscorrespondent bij het fronthospitaal.
De Russen worden nog even verhinderd om door te breken, stukken grond worden heroverd. Maar de verliezen zijn dramatisch. Het Vlaams Legioen houdt formeel op te bestaan en wat overblijft, gaat op in de SS Sturmbrigade Langemarck. Van Ooteghem blijft als oorlogscorrespondent aan de slag, tot hij in november 1943 teruggeroepen wordt en naar de officierenschool gestuurd wordt.
Het einde van de oorlog maakt de Gentenaar mee als officier van het Vlaams Jeugdbataljon. Hij heeft het bevel over een peloton van veertig jonge en nieuwe vrijwilligers die, ondanks de wetenschap dat de oorlog echt wel verloren is, toch nog ingezet worden aan het Oderfront. Het front rolt over hen heen en er is geen weg meer terug. De meeste jongens zijn amper zestien, zeventien. Enkel de vijftienjarigen worden in de kazerne achtergelaten wegens te jong. Ondanks de belofte dat er geen jong Vlaams bloed meer verspild mocht worden, zijn de verliezen groot en onwezenlijk.
eind mei 2008
Krasny Bor, ontmoeting met Russische ontmijners
Het is even zoeken naar de juiste locatie van de legendarische tankslag. Er blijkt een volledig nieuw dorp Krasny Bor te zijn, wellicht pas na de oorlog gebouwd op een kilometer of twee van de veldslag. Er was in de buurt wel een burgerlijk kerkhof, herinnert Oswald Van Ooteghem zich nog. En alles speelde zich af langs de grote baan tussen Leningrad en Moskou.
Uiteindelijk wordt de plek gevonden. Op het eerste gezicht een doodgewone vlakte, maar als je er even rondwandelt, wordt de fantasie al meer gevoed. Overal zijn er putten, sommige half gevuld met grondwater, andere overgroeid met onkruid en struikgewas. Inslagen van mortiergranaten, waarschijnlijk. Maar ook zelf gegraven bescheiden eenmansbunkers, legt Van Ooteghem uit. En wie zijn hoofd niet op tijd introk als er een tank passeerde, stierf een gruwelijke dood.
Oswald Van Ooteghem tuurt in de richting van Leningrad, de stad die de Duitse troepen nooit hebben kunnen innemen. Slechts een dertigtal kilometer verwijderd, maar nooit gehaald. Het doet nadenken over winst en verlies. "Ja, we hebben verloren. En toen wilden we dat niet toegeven. Nog niet. Het is als in het voetbal. Je staat achter en je weet dat de strijd verloren is, maar je blijft supporteren voor je ploeg. Omdat het je ploeg is. Uit solidariteit. Nu kan ik dat relativeren en het heeft geen zin te speculeren over de vraag wat er zou gebeurd zijn mochten we gewonnen hebben. Maar toen was het inderdaad wij en zij. En stond ik aan de kant van 'wij'."
"Indien de Europese vrijwilligers niet tot het laatst hadden standgehouden tegen het aanstormende sovjetleger, dan was heel Europa wellicht door de bolsjewisten overspoeld", zal hij er later nog aan toevoegen. "Stalin is na de oorlog verzwakt uit de strijd gekomen. Onze strijd was dan misschien toch niet zo nutteloos..."
De andere kant. Het toeval wil dat er aan de overkant van de verlaten vlakte nog andere mensen rondlopen, de blik op de grond gericht. Schattenjagers, zo wordt eerst gevreesd. Maar bij nadere kennismaking blijkt het een afdeling te zijn van de Russische ontmijningsdienst. Er zijn bouwplannen voor het stuk grond, maar eerst moet alles uit de grond wat onveilig is. En er blijkt nogal wat uit de grond te komen. De ploeg toont trots aan het onverwachte bezoek het resultaat van de dag: obussen, granaten, kogels in alle soorten en afmetingen. Duitse en Russische makelij. Soms verroest, dan weer volledig intact.
Oswald Van Ooteghem wordt erbij gehaald om als ervaringsdeskundige uit te leggen wie nu met wat schoot. De sfeer is opmerkelijk vriendelijk en gastvrij. Terwijl Van Ooteghem eerder kritische opmerkingen over de reden van zijn terugkomst verwacht, wordt hij bestookt met nieuwsgierige vragen over hoe het was aan het front. Een Russische jongeman vraagt hem zelfs een oude foto in zijn SS-uniform na te sturen. In een mum van tijd staan er een twintigtal Russen rondom hem. Bij afscheid krijgt hij zelfs twee cadeaus mee: een verroeste Russische bajonet en een lege obus, die voor alle zekerheid eerst nog even getest wordt. Na een lichte steekvlam en wat gelige damp blijkt die ook voor de eeuwigheid 'veilig' te zijn.
na de oorlog
Duitsland, België
De strijd is gestreden. De oorlog verloren. Nog liever dan zich over te geven aan de geallieerden - of nog erger: aan de Russen - overweegt de Waffen SS'er om zelfmoord te plegen. Dat had hij zich al de eerste weken aan het front voorgenomen, nadat hij geconfronteerd werd met de gruwel van verminkte lijken. Met wat geluk slaagt hij er toch in om door de versperringen te geraken en komt hij ongehavend in het deel van Duitsland terecht dat onder Frans bestuur komt. Hij duikt onder, neemt de valse naam Hans Richter aan en bouwt als schrijnwerker en bouwkundig tekenaar aan een tweede leven in het Zwarte Woud met zijn Duitse vrouw.
Hij maakt plannen om te vluchten naar Argentinië, maar zijn moeder kan hem toch overhalen om zich vrijwillig aan te geven aan de Belgische autoriteiten. In 1949 keert hij terug naar België, wordt tot drie jaar gevangenschap veroordeeld, zit een jaar effectief in de Gentse Nieuwe Wandeling, samen met zijn vader en Hendrik Elias, de opvolger van Staf De Clercq.
Dat tegenstanders van het regime en Joden in concentratiekampen werden opgesloten vernam hij tijdens de oorlog. Het antisemitisme was in die tijd een in heel Europa verspreid vooroordeel en tijdens de meidagen van 1940 werden de Joden door de Belgische politie ook opgepakt en weggevoerd, argumenteert hij. Persoonlijk had hij nooit conflicten met de Joden. Integendeel, hij had zelfs een goede relatie met de Joodse stiefvader van zijn jeugdvriend. Dat er ook uitroeiingskampen bestonden, kon hij niet vermoeden. De gruwelijke ontdekking dat hij samen vocht met een misdadig regime is er pas na de oorlog gekomen. "Ik heb een hele tijd nodig gehad om het tot mij te laten doordringen."
"Ik heb ooit eens een boek gelezen met als titel Niemand gaat vrijuit. (stil) Op de misdaden van de geallieerden wordt zelden uitgebreid ingegaan. Je kunt toch geen hiërarchie maken. In de dood is iedereen gelijk. Je hebt toch geen 'goede' of 'slechte' oorlogsslachtoffers?" Hij heeft zich in zijn verdere leven nooit 'fout' of 'verbrand' gevoeld. Hij blijft ervan overtuigd dat hij voor de goede zaak streed. Spijt heeft hij niet. "Ik ga op mijn 83ste niet meer in het stof kruipen. Wie iets doet uit volle overtuiging, moet zich niet schuldig voelen."
Wel duiken de beelden van vroeger nog wel eens op. En de dilemma's uit de strijd. Schieten of beschoten worden. En de steeds weerkerende vraag wat er met die ene oudere Duitse soldaat is gebeurd nadat hij hem bij zijn vlucht in die laatste dagen niet heeft meegenomen, omdat ze anders met z'n allen doodsgevaar zouden lopen. Het gezicht van de ontredderde kameraad kan Oswald Van Ooteghem nog altijd zo voor de geest halen.
eind mei 2008
Begraafplaats Novgorod - Gevallen Vlamingen
Een deel van de oorlog sterft nooit. Dat gaat zeker op voor Uwe Lemke van de Duitse Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge. Twaalf mensen heeft Lemke in dienst en op dit moment zijn ze actief op een viertal plaatsen. Het lijkt weinig. "Vorige jaren had ik nog tot twintig arbeiders, maar de giften voor de Volksbund verminderen ieder jaar. Het is moeilijk voor ons om de jongere generatie te overtuigen van ons werk."
Toch is hij niet helemaal ontevreden. "Ik ben nu hier vijftien jaar aan het werk en in die tijd hebben we er toch zo'n 100.000 lijken gevonden en geborgen. Maar het klopt: ik kan hier wellicht nog tot mijn pensioen blijven werken. (glimlacht)"
De stoffelijke overschotten worden na zorgvuldige identificatie overgebracht naar nieuwe en grote begraafplaatsen, onder beheer van de Volksbund. Er zijn er twee. Eén in Sologubowka, waar de slachtoffers van de slag om Leningrad worden herbegraven, en de andere ligt in het zuiden van Novgorod, waar de slag om de Wolchow werd gestreden.
De Volksbund kreeg de terreinen van de Russische overheid in bruikleen. "Het zijn bij uitstek vredessymbolen", zegt Lemke. Omdat de begraafplaatsen zo groot zijn, imponeren ze. In Sologubowka alleen al is er plaats voor op termijn 80.000 graven. Het zijn twee sobere plekken van rust en bezinning. Geen individuele graven, wel een paar symbolische grafzerken en stenen tafels waar de namen van de slachtoffers in zijn gebeiteld. Hier en daar staat er een Vlaamse naam. Gevallen oostfrontstrijders. Van de honderdduizend teruggevonden slachtoffers zijn er een vijftigtal Vlamingen geïdentificeerd.
Binnenkort wordt de lijst wat langer. In de herfst van vorig jaar zijn er exact dertig Vlamingen teruggevonden. Bijna allemaal soldaten van het Vlaams Legioen die gevallen zijn in maart 1943, bij de tankslag in Krasny Bor. Dertig namen. Dertig jonge levens. Dertig simpele houten kistjes. Voorlopig staan die in een discrete hangar te wachten op een herbegraving in Novgorod. Nog eenmaal zal de grond voor hen omgespit worden. En dan worden hun namen toegevoegd aan de lange lijst van slachtoffers. Ondertussen worden de verwanten in Vlaanderen gecontacteerd met het bericht dat ze gevonden zijn, tenminste zij die gevraagd hebben om op de hoogte te blijven van de zoektocht.
Het was de laatste grote levenswens van de ex-oostfronter om de nieuwe begraafplaatsen te bezoeken. En zijn gevallen kameraden van toen een laatste groet te brengen. Hij doet dat ook met een paar bloemstukjes. De bloemen heeft hij besteld in Rusland, de zwart-gele linten met het opschrift 'Graven in het Oosten - Groet uit Vlaanderen' had hij vanuit Vlaanderen meegebracht. Net zoals zijn Gentse Vriendenkring Sneyssens van gewezen oostfronters nog altijd jaarlijks alle oorlogsslachtoffers - van beide zijden, benadrukt hij uitdrukkelijk - herdenkt, zo wil hij met dit symbolische gebaar zijn kameraden herdenken. Uit deemoed en mededogen.
Hij legt de bloemstukjes bij de monumenten waar de gevallen Vlamingen symbolisch herdacht worden. En meer dan eender welk moment van de afgelopen reis grijpt het hem zichtbaar aan.
Dat hij op de laatste dag in Novgorod ook nog een individueel bloemstukje neerlegt op de exacte plaats waar Reimond Tollenaere begraven ligt - nadat die plek zorgvuldig met een lintmeter in de ene hand en een plan van het kerkhof in de andere is vastgelegd - verbaast, verrast en doet vertwijfelen. Uitgerekend Tollenaere, de propagandaleider van het VNV. De man die naïeve jongens een gewisse dood instuurde. Die hen voorspiegelde dat ze de goede zaak dienden, terwijl ze nadien in ellendige omstandigheden ver van hun moederland stierven.
"Je hoeft hier geen politiek achter te zoeken. Dit heeft niets met ideologie te maken", wimpelt Van Ooteghem de evidente vragen weg. "Dit is een persoonlijke hulde aan een vader die meer moed had dan wie ooit. Een rebel, een bevlogen redenaar die heel consequent leefde voor zijn overtuiging. En die zijn gezin in de steek liet voor Vlaanderen. (stil) Ik heb zijn zoon onlangs gezien en hem gezegd dat ik voor hem een bloemstuk zou neerleggen. Hij was daar heel opgetogen over.
"Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Ik heb veel zonden. Ik ga geen stenen gooien."
Oswald Van Ooteghem kijkt strak voor zich uit en zwijgt.
Deze reportage kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek, www.fondspascaldecroos.org.
Geraadpleegde literatuur
Bruno De Wever, Oostfronters. Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen-SS, Lannoo, 1985.
Bruno De Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, Lannoo, 1995.
Frank Seberechts, Tussen Schelde en Wolchow. Vlaanderen en het Oostfront, Globe, 2002.