Zuid-Tirol (Duits: Südtirol, Italiaans: Alto Adige of Sudtirolo; Ladinisch: Südtirol) is het zuidelijke deel van de landstreek Tirol en tevens als Autonome provincie Bozen-Zuid-Tirol (Duits: Autonome Provinz Bozen-Südtirol, Italiaans: Provinzia autonoma di Bolzano-Alto Adige, Ladinisch: Provinzia Autonòma de Balsan-Südtirol) de meest noordelijke autonome provincie van Italië, onderdeel van de regio Trentino-Zuid-Tirol. Het gebied telt 476.000 inwoners op een oppervlakte van 7400 km². De hoofdstad van de provincie is Bozen.
Zuid-Tirol is drietalig: zowel het Duits, het Italiaans als het Ladinisch hebben een officiële status. Ladinisch wordt echter alleen gebruikt in de dalen waar deze Reto-Romaanse taal gesproken wordt. De bewegwijzering gebeurt hoofdzakelijk in het Duits en Italiaans.
De officiële afkorting voor de provincie is BZ, afgeleid van Bozen of Bolzano. Hoewel de officiële naam van de provincie Bozen-Zuid-Tirol luidt, wordt ze in het dagelijkse leven doorgaans Zuid-Tirol of de provincie Bozen (Bolzano) genoemd. De officiële Italiaanse benaming voor Zuid-Tirol is Alto Adige (lett. "Hoge Adige"). Deze naam ontstond begin 20e eeuw naar het voorbeeld van de Franse departementen en verwijst naar de gelijknamige rivier Adige (Duits: Etsch) die hier ontspringt. De oorspronkelijke Italiaanse naam is echter Sudtirolo, gebaseerd op de Duitse naam, welke tegenwoordig ook weer gebruikt wordt.
Tot 1918 maakte Zuid-Tirol, net als de huidige provincie Trente, integraal deel uit van de Oostenrijkse provincie Tirol. Het werd deel van Italië na de Eerste Wereldoorlog, toen Oostenrijk en Hongarije door hun verlies grote delen van hun grondgebied moesten afstaan.
In het (geheime) Pact van Londen (1915) werd vastgelegd dat Italië na afloop van de oorlog gebiedsuitbreiding zou krijgen als het zou overlopen naar de Entente. Het ging hierbij (onder andere) om het gebied van Trente en het hele zuiden van Tirol tot aan de 'natuurlijke geografische grens'.
De natuurlijke grens waarover werd gesproken was de waterscheiding van de Alpen. Het stroomgebied van de Etsch met al zijn zijrivieren zou bij Italië gevoegd worden. Het stroomgebied van de Inn met haar zijrivieren zou bij Oostenrijk blijven. Volgens de bepalingen in het Verdrag van Saint-Germain in 1919 werd dit plan doorgevoerd en kwam, na het trekken van bovengenoemde grens, een grote Duitstalige bevolking ineens in Italië te wonen. In tegenstelling tot het gebied rond Trente, dat pas sinds begin negentiende eeuw bij Oostenrijk was gekomen en haast volledig Italiaanstalig was gebleven (dit gebied werd daarom "Welsch-Tirol", Romaans-Tirol genoemd), was Zuid-Tirol namelijk altijd Oostenrijks geweest en had het een haast uitsluitend Duitstalige bevolking. Bij de volkstelling van 1910 was nog geen 3% van de bevolking Italiaanstalig.
Onder het fascistische bewind van Mussolini voerde Italië een onderdrukkende italianiseringspolitiek om het gebied volledig te assimileren. Vanaf 1923 werd het Duits uit het openbare leven verbannen en Duitse plaatsnamen werden vervangen door Italiaanse, aangedragen door de Italiaanse nationalist Ettore Tolomei. Ook werd een begin gemaakt met het Italianiseren van de Duitse achternamen. Door druk uit het buitenland stopte dit laatste proces echter na de namen beginnend met B. Tevens kwam er een grootschalige immigratie op gang van Italianen uit andere gebieden naar met name de steden, om de oorspronkelijke bevolking in aantal te overtreffen.
Het was de hoop van de Zuid-Tirolers dat Adolf Hitler het gebied zou terugeisen, maar die droom kwam niet uit. Als dank voor het accepteren van de annexatie van Oostenrijk (maart 1938, 'Duce, das werde ich ihnen nie vergessen'), sloten Hitler en Mussolini een akkoord, waardoor de Zuid-Tirolers voor de keuze werden geplaatst te emigreren naar het Duitse Rijk (Option) of de volledige assimilatie te ondergaan. Door druk en propaganda koos 86% voor vertrek. Een deel hiervan hoopte echter op uitstel of zelfs afstel, door de schadeloosstellingsprocedure voor de achter te laten bezittingen. Uiteindelijk vertokken ca. 75.000 naar gebieden in Duitsland en Oostenrijk. Hiervan keerde ca. 1/3 weer terug na 1945.
Italië probeerde ook na de Tweede Wereldoorlog nog het gebied onder controle te krijgen. In de in 1947 gesloten Vrede van Parijs werden de rechten van de Duitstaligen in Zuid-Tirol weliswaar verbeterd - tenminste op papier - door het bezegelen van de één jaar eerder gesloten overeenkomst tussen de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken Karl Gruber en de Italiaanse premier Alcide De Gasperi. Doordat de afgesproken autonomie echter ging gelden voor de provincies Trente en Zuid-Tirol gezamenlijk (de regio Trentino-Zuid-Tirol, waar de Italiaanstaligen in de meerderheid zijn), bleven de Duitstaligen op bestuursvlak een minderheid. Afspraken overeengekomen in het autonomieverdrag werden niet omgezet in wetgeving en in gedrag van bestuurders.
De spanningen tussen de Zuid-Tirolers en de Italianen liepen hierdoor steeds verder op. In 1961 resulteerde dit in aanslagen van de radicale Befreiungsausschuss Südtirol op een standbeeld van Mussolini, het geboortehuis van Ettore Tolomei en, in twee zogenaamde Feuernachten, op een groot aantal elektriciteitsmasten. De Italiaanse politie en justitie traden vervolgens keihard op: vele activisten kregen lange gevangenisstraffen of werden gemarteld. Twee activisten stierven aan de gevolgen van de martelingen.
Onder druk van Oostenrijk en de internationale opinie werd Italië uiteindelijk gedwongen de autonomie te verschuiven van de regio Trentino-Zuid-Tirol naar de provincie Zuid-Tirol, zodat de Duitstaligen hun eigen beleid konden voeren. In 2001 is deze autonomie nog verder uitgebreid, waardoor het zwaartepunt van de autonomie nu volledig bij de provincie ligt. Ook de provincie Trente profiteert hiervan. De Italiaanstalige minderheid in Zuid-Tirol zag echter haar bevoorrechte positie verdwijnen en sinds de jaren zestig kozen velen er dan ook voor weer te vertrekken uit het gebied, waardoor het aandeel Italiaanstaligen geleidelijk afneemt. De Ladinische bevolking profiteert sinds de autonomie van de erkenning en ondersteuning voor haar taal en cultuur.
Desondanks pleit een grote groep Duits- en Ladinischtaligen voor afscheiding van Italië. Ook het gebruik van de verzonnen en na annexatie opgelegde Italiaanse plaatsnamen en de aanwezigheid van symbolen en namen die aan de annexatie herinneren ligt bij velen nog steeds gevoelig. Het veranderen van deze namen is een competentie van de provincie. Door de gevoeligheid van de materie heeft deze verandering lang op zich laten wachten. Sinds 2004 ligt er een wetsvoorstel waar nog steeds aan gewerkt wordt. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen macro- en microtoponymie en resulteert erin dat van de 8200 toponiemen, er slechts 600-700 tweetalig blijven.