Borms door Filip De Pillecyn uit “Pallieter” van 3 januari 1926
Dosfel is gestorven. Plotseling, voor velen. Want al neigde zijn zwaar hoofd en al keken zijn trouwe ogen soms vanuit de verte, toch zal het voor velen een verrassing zijn geweest te lezen in de bladen dat Lodewijk Dosfel, geboren te Dendermonde, aldaar overleden is.
Ik ken er die er heel de dag ziek zijn van geweest. Als men zo'n doodsbericht verneemt, dan gaat niet alleen het hart kloppen in de keel, dan komt er niet alleen iets heets en prikkelends in de ogen, maar dan spelen alle zenuwen in de vingertoppen: onmacht, berouw, vruchteloosheid om te proberen goed te maken wat geschied is met de medeplichtigheid van de honder¬den die thans het hoofd schudden en peinzen bij zich zelf: "Dosfel gestorven! Dat doet pijn aan mijn hart!" Daar zijn wondere toevalligheden in het leven van elke dag. Juist als het artikel naast de kop van Borms moet geschreven worden, luidt de doodsklok over Dosfel. En door het geheime spel van de psychologische associaties hoor ik het onnatuurlijke valse vers van Van de Woestijne dat een gans geslacht heeft bewonderd:
Vlaanderen, waar wij zijn als genoden aan rijke taaflen. Dosfel! Borms! O rijke taaflen.
Twee provincieraden hebben moties gestemd ten gunste van de onvoorwaardelijke vrijlating van Borms. Wij kennen mensen die er verlegen mee zitten. Want het is toch niet logisch anders in het Parlement te handelen dan in de provincieraad. Wij weten nu wel, dit gebeurt geregeld, maar een geval zoals dit wordt bekeken en onderzocht. En wat hebben wij onlangs ook weer gelezen over de invrijheidstelling van Borms? Dat hij vrij kon komen als hij zweeg over Vlaanderen. Het commentaar luidde: "Indien Borms niet aanneemt hebben wij er medelijden mee!" Hoort gij de toon van dit medelijden. Hij komt van zo hoog, van uit zo'n verhevenheid van hart en geest; hij is zo vol intellectuele superioriteit. Och! wij zijn er van overtuigd dat die mensen heel geredelijk voor zichzelf zouden aannemen heel hun leven te zwijgen over Vlaanderen voor nog heel wat min dan de vrijheid.
Het is ook waar dat zij geen Borms heten.
Wat was die man toch een vlammend vuur onder de jeugd van vóór de oorlog. Wie op zijn jaren, kon nog zo nabij de werkelijkheid voelen van woorden als daar zijn: vaderen, vadergrond, Gulden Sporenslag, verleden en kunstroem van Vlaanderen.
Hij liet de roes van die schone klanken over hem komen en 't galmde, met zijn stem van luidklinkend metaal. Jong was hij gebleven, met een naïef, onverwoestbaar geloof in het begrip «Vlaanderen». Hij voelde in zich de romantische ziel van een minnezanger. Hij doorliep Frans-Vlaanderen, sprak tot de ziel, gaf aan de mensen liederen en een brok verleden. Hij was een kracht, een drift, een fanatisme vol zuiverheid. Hij dacht niet aan zichzelf.
Toen kwam de oorlog.
Borms werd blind van alles wat niet was: Vlaanderen. Ja, hij heeft dit gedaan en dat gedaan. En wij hebben menige goede Vlaming ontmoet die zegde: "Borms, ja, eerlijk, ja, maar DIT had hij moeten laten, en DAT had hij niet mogen doen." Wij begrijpen zulks. Iedereen oordeelt met zijn temperament of met zijn temperamentloosheid. Oordeelt van op zijn stoel, zoals de mensen die besluit-wetten hebben gemaakt te Havre. Heeft de gelegenheid niet gehad anders te doen dan hij deed, heeft niets gedaan, peinsde op later, dacht op zijn huishouden.
Er was geen Borms.
Maar ik zal altijd, als ik over Borms denk, terugzien die assisenzaak van Brussel waar België gevonnist heeft tegen Vlaanderen. Altijd dezelfde was hij, met even stoute tong, met even vrij oog, met even klare stem. Soms was de klank wat omfloerst als het hem te innig werd. En als de advocaat-generaal sprak over het ontvangen geld, dan glimlachte hij fier.
Want hij stond daar in zijn sjofel pak waar «Le Soir» mee spotte, verarmd, met de onmacht om de last te dragen van een groot gezin.
Hij zit nu reeds jaren.
De atmosfeer van de gevangenis heeft dit kloeke lijf verzwaard in zijn lenigheid, gebroken in zijn veerkracht. Driedubbel weegt elke dag bij de voorgaande dag.
Het wordt groen daarbuiten of sneeuwt, door de tralies ziet hij de lucht bewegen boven Vlaanderen, boven de belforten, de steden, het Parlement.
Hij draagt het vrijwillig, zoals hij het vrijwillig heeft opgenomen. En nu, mensen, voorzichtige mensen van en buiten het Parlement, voorzichtig tot in uw christelijkheid. Dosfel is gestorven. Gij weet waarvan. De kerker is onverbiddelijk voor een intellectueel.
Uw voorzichtigheid, uw kostelijke reputatie en die toch zo verdommelijke schrik van de franskiljons heeft al te veel wijsheid, driekleurige Brabançonne-wijsheid, voor uw hart gespannen. Te Leuven zit iemand die louter en alleen hart is geweest.
Laat nu eens, voor één enkele maal, uw hart spreken; gij hebt er zo weinig gelegenheid toe. Durf uw hart eens te laten spreken. Gij zult er, in alle geval, niet door lijden wat Borms er voor afgezien heeft.
En misschien zult gij nog de indruk krijgen dat gij meer voor Vlaanderen hebt gedaan dan hij.
De doodsklok luidt over Dosfel.
Denk aan Borms.
Dosfel is gestorven. Plotseling, voor velen. Want al neigde zijn zwaar hoofd en al keken zijn trouwe ogen soms vanuit de verte, toch zal het voor velen een verrassing zijn geweest te lezen in de bladen dat Lodewijk Dosfel, geboren te Dendermonde, aldaar overleden is.
Ik ken er die er heel de dag ziek zijn van geweest. Als men zo'n doodsbericht verneemt, dan gaat niet alleen het hart kloppen in de keel, dan komt er niet alleen iets heets en prikkelends in de ogen, maar dan spelen alle zenuwen in de vingertoppen: onmacht, berouw, vruchteloosheid om te proberen goed te maken wat geschied is met de medeplichtigheid van de honder¬den die thans het hoofd schudden en peinzen bij zich zelf: "Dosfel gestorven! Dat doet pijn aan mijn hart!" Daar zijn wondere toevalligheden in het leven van elke dag. Juist als het artikel naast de kop van Borms moet geschreven worden, luidt de doodsklok over Dosfel. En door het geheime spel van de psychologische associaties hoor ik het onnatuurlijke valse vers van Van de Woestijne dat een gans geslacht heeft bewonderd:
Vlaanderen, waar wij zijn als genoden aan rijke taaflen. Dosfel! Borms! O rijke taaflen.
Twee provincieraden hebben moties gestemd ten gunste van de onvoorwaardelijke vrijlating van Borms. Wij kennen mensen die er verlegen mee zitten. Want het is toch niet logisch anders in het Parlement te handelen dan in de provincieraad. Wij weten nu wel, dit gebeurt geregeld, maar een geval zoals dit wordt bekeken en onderzocht. En wat hebben wij onlangs ook weer gelezen over de invrijheidstelling van Borms? Dat hij vrij kon komen als hij zweeg over Vlaanderen. Het commentaar luidde: "Indien Borms niet aanneemt hebben wij er medelijden mee!" Hoort gij de toon van dit medelijden. Hij komt van zo hoog, van uit zo'n verhevenheid van hart en geest; hij is zo vol intellectuele superioriteit. Och! wij zijn er van overtuigd dat die mensen heel geredelijk voor zichzelf zouden aannemen heel hun leven te zwijgen over Vlaanderen voor nog heel wat min dan de vrijheid.
Het is ook waar dat zij geen Borms heten.
Wat was die man toch een vlammend vuur onder de jeugd van vóór de oorlog. Wie op zijn jaren, kon nog zo nabij de werkelijkheid voelen van woorden als daar zijn: vaderen, vadergrond, Gulden Sporenslag, verleden en kunstroem van Vlaanderen.
Hij liet de roes van die schone klanken over hem komen en 't galmde, met zijn stem van luidklinkend metaal. Jong was hij gebleven, met een naïef, onverwoestbaar geloof in het begrip «Vlaanderen». Hij voelde in zich de romantische ziel van een minnezanger. Hij doorliep Frans-Vlaanderen, sprak tot de ziel, gaf aan de mensen liederen en een brok verleden. Hij was een kracht, een drift, een fanatisme vol zuiverheid. Hij dacht niet aan zichzelf.
Toen kwam de oorlog.
Borms werd blind van alles wat niet was: Vlaanderen. Ja, hij heeft dit gedaan en dat gedaan. En wij hebben menige goede Vlaming ontmoet die zegde: "Borms, ja, eerlijk, ja, maar DIT had hij moeten laten, en DAT had hij niet mogen doen." Wij begrijpen zulks. Iedereen oordeelt met zijn temperament of met zijn temperamentloosheid. Oordeelt van op zijn stoel, zoals de mensen die besluit-wetten hebben gemaakt te Havre. Heeft de gelegenheid niet gehad anders te doen dan hij deed, heeft niets gedaan, peinsde op later, dacht op zijn huishouden.
Er was geen Borms.
Maar ik zal altijd, als ik over Borms denk, terugzien die assisenzaak van Brussel waar België gevonnist heeft tegen Vlaanderen. Altijd dezelfde was hij, met even stoute tong, met even vrij oog, met even klare stem. Soms was de klank wat omfloerst als het hem te innig werd. En als de advocaat-generaal sprak over het ontvangen geld, dan glimlachte hij fier.
Want hij stond daar in zijn sjofel pak waar «Le Soir» mee spotte, verarmd, met de onmacht om de last te dragen van een groot gezin.
Hij zit nu reeds jaren.
De atmosfeer van de gevangenis heeft dit kloeke lijf verzwaard in zijn lenigheid, gebroken in zijn veerkracht. Driedubbel weegt elke dag bij de voorgaande dag.
Het wordt groen daarbuiten of sneeuwt, door de tralies ziet hij de lucht bewegen boven Vlaanderen, boven de belforten, de steden, het Parlement.
Hij draagt het vrijwillig, zoals hij het vrijwillig heeft opgenomen. En nu, mensen, voorzichtige mensen van en buiten het Parlement, voorzichtig tot in uw christelijkheid. Dosfel is gestorven. Gij weet waarvan. De kerker is onverbiddelijk voor een intellectueel.
Uw voorzichtigheid, uw kostelijke reputatie en die toch zo verdommelijke schrik van de franskiljons heeft al te veel wijsheid, driekleurige Brabançonne-wijsheid, voor uw hart gespannen. Te Leuven zit iemand die louter en alleen hart is geweest.
Laat nu eens, voor één enkele maal, uw hart spreken; gij hebt er zo weinig gelegenheid toe. Durf uw hart eens te laten spreken. Gij zult er, in alle geval, niet door lijden wat Borms er voor afgezien heeft.
En misschien zult gij nog de indruk krijgen dat gij meer voor Vlaanderen hebt gedaan dan hij.
De doodsklok luidt over Dosfel.
Denk aan Borms.
De auteur, Filip De Pillecyn was medeoprichter van het satirische tijdschrift Pallieter. De Pillecyn was een begenadigd schrijver en vooraanstaand Vlaams-nationalist uit het Waasland.